De aanleg van de Bierkaden

H. Bordewijk

Bordewijk, H. (1979). De aanleg van de Bierkaden. Oud Holland, 94, 104–111.

1. Haagse stadsuitbreiding aan het begin van de 17e eeuw

Tijdens de Opstand tegen Spanje lag Den Haag, zetel van het landsheerlijk bestuur, volledig open. Tegen een serieuze aanval kon weinig worden gedaan; alleen het Binnenhof was enigszins verdedigbaar dankzij een gracht, muren en poorten. Vooral tijdens het beleg van Leiden wisselden Oranje en de Spanjaarden beurtelings Den Haag af. Het gewestelijk bestuur week tijdelijk uit naar Delft of Utrecht (Spaansgezind). Na het ontzet van Leiden (1576) keerde het Staatse bestuur terug naar Den Haag, vooral dankzij rivaliteit tussen de Hollandse steden en niet omdat Den Haag zelf sterk genoeg was. Eén van de sterkste argumenten van Delft was juist de weerloosheid van Den Haag.1

Onder deze omstandigheden werden plannen gemaakt om Den Haag te versterken. Deze plannen waren kostbaar en werden minder urgent toen het oorlogsgevaar afnam. Pas onder Maurits, tijdens het Twaalfjarig Bestand, werden de plannen uitgevoerd, die aanvankelijk vooral bestonden uit het graven van grachten rond de stad.2


2. Het graven van de grachten

In 1613 begon men met de gracht tussen het Bezuidenhout en het Noordeinde. In 1615 begon men met de gracht tussen Spui en Westeinde, en in 1617 met de grachten tussen Westeinde en Noordeinde en tussen het Bezuidenhout en het Spui. Deze grachtengordel was ruim opgezet; pas rond 1850 vond buiten de grachten systematische stadsuitbreiding plaats.3

De plattegrond van 1616, door Jurifaes Jacobsz. van Harn en Cornelis Bosch, laat zien dat de verbindingen Noordeinde-Westeinde en Bezuidenhout-Spui toen nog ontbraken. De latere plattegrond van 1632, vervaardigd voor de Latijnse editie van Marcus Zuerius Boxhorn, toont als eerste de volledige grachtengordel.4


3. Focus op de Bierkade

Dit artikel beschrijft het deel tussen Spui en Paviljoensgracht, tegenwoordig Bierkade en Dunne Bierkade genoemd.

Op 23 juni 1615 besluiten de Haagse bestuurders direct te beginnen met het graven van de vaart en weg van het Spui naar het einde van het Zuideinde (de huidige Wagenstraat). De Gecommitteerde Raden van Holland hadden op 5 juni toestemming gegeven om hiervoor de grond van het Leprooshuis te gebruiken. Deze grond lag aan het einde van het Spui en kon door de stad gratis worden gebruikt. De grond tussen Wagenstraat en Paviljoensgracht moest worden aangekocht.5

De schout en burgemeesters stelden toezichthouders aan: schout en baljuw jonkheer Willem van Outshoorn en de burgemeesters Claes Cornelisz. en Johan Jansz. Cocq. Op 1 juli werd Joost Dedel verantwoordelijk voor de financiële administratie en Mathijs Matheusz. als opzichter van de stenen beschoeiing.6


4. Financiering en kosten

De stad financierde het graven van de gracht en het aanleggen van de kades door leningen van één jaar tegen de penning zestien (6¼%). In de periode 1615–1619 werden in totaal ongeveer 90.000 ponden geleend, inclusief 10.000 ponden aan rente. Sommige leningen werden later omgezet in langlopende leningen.7

Tegelijkertijd werden erven langs de nieuwe gracht verkocht. In november 1615 werden zestien erven tussen het Spui en de Kraanstraat verkocht; in oktober 1617 zeven erven tussen de Kraanstraat en de Wagenstraat. De inkomsten uit deze verkoop verschenen vanaf 1620 in de rekeningen van stad en Leprooshuis en werden vanaf 1625 regelmatig betaald.8


5. Kopers en bebouwing

De kopers waren divers:

  • Jan Claesz. Bijl van Oudewater, timmerman: 8 erven
  • Wyer Gerritsz. van Overmeer, brouwer: 3 erven
  • Gerrit Bacxs, houtverkoper: 2 erven
  • Overige erven: bakker, pasteibakker, metselaar, timmerman, biersteker (2x), brouwer
  • Van twee erven is het beroep onbekend

De meeste kopers kochten de erven voor belegging of om zelf huizen te bouwen. Van de twee bierstekers is zeker dat zij zich ook daadwerkelijk aan de Bierkade vestigden. Na tien jaar waren zestien huizen van eigenaar gewisseld, deels door faillissement van Jan Claesz. Bijl.9

Bijl en Van Overmeer kochten daarnaast erven op de hoek van Wagenstraat en Dunne Bierkade. De negen erven langs de Dunne Bierkade werden gekocht door baljuw jonkheer Willem van Outshoorn. Deze erven bleven grotendeels onbebouwd tot 1640–1642. Nieuwe eigenaren waren voornamelijk timmerlieden (4x), schilders (2x) en een straatmaker.10


6. Naam en functie van de Bierkade

De Bierkade kreeg direct haar naam, verwijzend naar de geconcentreerde bierhandel. De andere Bierkade werd soms Grote Bierkade genoemd. De Dunne Bierkade heette oorspronkelijk Zuidsingel of Binnensingel, later Nieuwe of Kleine Bierkade. De eerste vermelding van Dunne Bierkade dateert uit 1764. De naam “Dunne Bier” verwees naar bier van laag gehalte.11


7. Verdere verkoop van erven

Langs Kraanstraat en Bierstraat en langs Wagenstraat werden ongeveer veertig erven verkocht, contant of tegen een rente van 6¼%. De circa 80 erven, gemiddeld 100–150 pond, dekten ongeveer de kosten van de stad voor het graven van de gracht tussen Spui en Westeinde. De aankoopkosten van grond ten westen van de Wagenstraat zijn onbekend, maar vermoedelijk niet significant.

Renteverliezen door het soms jaren niet innen van rente waren aanzienlijk tot circa 1630. Daarna kwamen kopers uit de kosten en begonnen ze hun huizen te bouwen.12


8. Stimulering van de bedrijvigheid

De directe baten waren afkomstig van de verkoop van erven. Daarnaast leverde de bedrijvigheid aan de Bierkade inkomsten uit belastingen en accijnzen. Het stadsbestuur reguleerde de bierhandel: vanaf mei 1617 mocht deze alleen aan de stenen Bierkade plaatsvinden.13


9. Voorwaarden voor bouw en straat

Huizen moesten binnen twee jaar worden gebouwd, minimaal twee verdiepingen hoog (23 voet) met een borstwering van drie voet. De voorgevels moesten volgens een patroon worden aangelegd. Kopers kregen twaalf jaar vrijstelling van belasting. De straat werd half door de stad en half door de kopers bestraat. De kraan bij het Spui werd tegenover de Kraanstraat geplaatst.

Het merendeel van de huizen werd in 1616 gebouwd; sommige erven pas in 1620. Verdere erven langs de Bierkade bleven onbebouwd tot 1636–1640, toen Van Outshoorn ze verkocht.14


10. Problemen bij de aanleg van wegen

In 1639 dienden nieuwe eigenaren een verzoek in bij de magistraat over de slechte staat van de weg, vooral bij regen. De stad besliste dat de buren zelf de straat moesten aanleggen, met elf jaar vrijdom van belasting. Tot tweemaal toe (1640 en 1642) moest een gerechtsbode langsgaan om hen aan te manen te beginnen met bestraten.15


Bronnen / Voetnoten


  1. H. E. van Gelder, Hoe Den Haag zijn cingels kreeg, Jaarboek Die Haghe 1924, pp. 1-6. 
  2. W. Molt, In welke jaren zijn de grachten rond ‘s-Gravenhage gegraven?, Jaarboek Die Haghe 1932, pp. 21-27. 
  3. Afbeeldingen en kaarten: C. Bosch & J. J. van Harn, 1616; Floris Jacobsz., 1634. 
  4. Marcus Zuerius Boxhorn, Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio, Hendrick Hondius, 1632. 
  5. Oud-archief van ‘s-Gravenhage (O.A.), inv. nr. 6 fol. 68v-69. 
  6. O.A., inv. nr. 47 fol. 56v. 
  7. O.A., inv. nrs. 1213-1217 folia 390-396v. 
  8. R.A., inv. nr. 436 fol. 179 e.v.; O.A., inv. nrs. 1213-1247. 
  9. J. de Riemer, Beschrijving van ‘s-Gravenhage, II, 1730-1739, pp. 40-51. 
  10. O.A., inv. nr. 5249. 
  11. Transportakte 1764. 
  12. Berekeningen van verkoopprijzen en rente in O.A., inv. nrs. 1218-1235. 
  13. De Riemer I, p. 91. 
  14. R.A., inv. nr. 436 fol. 179; O.A., inv. nr. 5249. 
  15. O.A., inv. nr. 5249.